Voor mijn vriend Gerard SwĂŒste, van wie ik graag een psalm citeer.
Ik ben langere tijd met deze post over de bijbelse koning David bezig geweest, ik heb me echt in hem verdiept. Ik moet al die tijd al het gevoel gehad hebben dat hij een sleutelfiguur was, historisch en wereldwijd. Ook in deze tijd, in het huidige IsraĂ«l â waarvan hij immers de âVader des vaderlandsâ is.
Dat beeld werd onlangs nog bevestigd door een bericht in de krant, dat er in Jeruzalem een zg. bijbels themapark komt, 'De tuin van koning' geheten, dat voor de toeristen met een kabelbaan met de Olijfberg en Gethsemane verbonden wordt.
De door David zo liefdevol bezongen God â was ten diepste een 'God der Wrake', die hem opdracht gaf de de lokale bevolking uit te moorden, zo lezen we.
Dat zou wel eens een opmerkelijke historische paralel kunnen zijn met de huidige strijd in en rond IsraĂ«l ... âGod wil het!â
Om de toon te zetten, begin ik met een psalm van David:
Psalm 103 Van David
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen.
Uit de grond van mijn hart: zijn naam is heilig!
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen,
vergeet nooit wat hij voor je deed:
die alles wat ziek in je is, heelt,
die je leven bevrijdt uit het graf,
die je omkranst met goedheid en mededogen,
die je volop laat groeien in geluk,
zodat je weer jong en sterk wordt als een adelaar!
De LEVENDE doet wat rechtvaardig is
doet recht aan alle onderdrukten;
Mozes leerde hij zijn weg,
de kinderen van Israël wat hij vermag:
de LEVENDE leeft met je mee, is zorgzaam,
geduldig en een en al goedheid;
hij blijft je niet achtervolgen met verwijten,
draagt je niet eeuwig van alles na.
Hij is met ons bezig en laat zich niet leiden
door onze zonden, niet door onze fouten.
Zo hoog als de hemel staat boven de aarde,
zo ver reikt zijn goedheid voor hen die ontzag hebben;
zo ver als het oosten van het westen verwijderd is,
zo ver neemt hij afstand van onze misstappen.
Zoals een vader begaan is met zijn kinderen,
zo is de LEVENDE begaan met wie ontzag heeft voor hem.
Want hij weet waarvan we gemaakt zijn,
is er zich van bewust dat we stof zijn.
Een mensje - zijn dagen zijn als gras,
als bloemen in het veld; nu staan ze in bloei,
waait de wind, weg zijn ze
en de plek waar ze stonden, is hen helemaal vergeten.
Maar de goedheid van de LEVENDE
is altijd geweest en zal altijd zijn voor wie ontzag hebben;
zijn gerechtigheid voor de kinderen van de kinderen;
voor hen, die het verbond bewaren,
die zijn aanwijzingen in gedachten houden
en ernaar handelen.
De LEVENDE heeft zijn zetel geplaatst in de hemel,
hij heerst als een koning over alles.
Zeg: de LEVENDE is een zegen,
jullie die over hem verhalen,
- sterke mensen, die doen wat hij zegt -
die luisteren naar de roep van zijn woord!
Zeg: de LEVENDE is een zegen, jullie allemaal,
die hem dienen, doen wat hij goed vindt!
Zeg: de LEVENDE is een zegen, al wat hij deed,
op alle plaatsen van zijn rijk.
Ziel in mij, zeg: de LEVENDE is een zegen.
Gerard SwĂŒste, Altijd hetzelfde lied
âKoning David was niet zoân vreselijk lieve jongen geweest. Dus de duivel meende dat hij aanspraak kon maken op koning David als hij stierf.â Met deze woorden begint Maarten Houtman zijn sessie-toespraak De legende van koning David, in april 1984 in Eefde.
Die âstrijd om de zielâ van koning David plaatst ons terug in een tijd, waarin de wereld nog in dit soort, althans voor ons, archaĂŻsche beelden beleefd werd. Maar het zijn wel beelden die diep in ons collectieve bewustzijn verankerd zijn â ook al heeft de Westerse filosofie de ziel dan inmiddels gediskwalificeerd als âthe ghost in the machineâ.
koning David
En ik vroeg me af: welk beeld heb ik zelf ooit van Koning David meegekregen? Nou, als een icoon,een cultfiguur. Was hij niet de held van het bijbelse slagveld, die talloze Filistijnen de dood in joeg? De stichter van Jeruzalem, de man die IsraĂ«l op de kaart zette, de wegbereider van de tempel, en dan ook nog de âGrote psalmistâ…
In onze westerse cultuur werd hij talloze malen vereeuwigd, van Michelangelo tot Rembrandt. Een ijzersterk âmerkâ, dat als een Oscar ten voeten uit op z’n sokkel staat.
Oppassen geblazen met die David dus!
Ik kreeg grote behoefte aan een kleine geheugensteun: wat stond er ook weer over koning David in de bijbel, hoe is het allemaal begonnen. Om dat te weten te komen, zocht ik mijn toevlucht tot Het boek van alle boeken, de hervertelling van de bijbel van Roberto Calasso â die als geen ander in staat is de mythologische verhalen van de mensheid opnieuw tot leven te brengen. Zoals hij dat ook deed met de mythen van het oude India in zijn magistrale boek Ka â dat een lievelingsboek van Maarten Houtman was. Hoewel het Oude Testament mij als kind van gereformeerde huize wel enigszins vertrouwd is, leest âHet boek van alle boekenâ alsof je een onbekende wereld betreedt. En wat voor wereld… Calasso noemt het bijbelboek 1 Koningen âeen van de indrukwekkendste boeken die ooit zijn geschreven zijn.â
âIn Jeruzalem had David een huis van cederhout, zoals Jahweh hem had beloofd: âIk zal voor u een huis bouwen.âDavid begreep er niets van: de koning had een huis maar zijn god niet, want de Ark stond nog steeds in een tent. Maar daar moest hij zich geen zorgen over maken. Dat verklaarde Jahweh meteen toen hij 's nachts aan de profeet Nathan verscheen: âIk heb immers niet in een huis gewoond van de dag af dat ik de IsraĂ«lieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe; maar ik ben in een tent, een tabernakel rondgetrokken.â
En daar had Jahweh zich nooit over beklaagd. In een tent of een cederhouten huis maakte niet uit. De echte kwestie was het moment.
Tijdens Davids koningschap was het moment voor een Huis van Jahweh nog niet aangebroken, maar het kwam al dichterbij. Dat zou de taak van een van Davids zoons zijn. Jahweh noemde geen naam, maar het was de eerste keer dat hij naar Salomo verwees.â
âDavid was degene die de Tempel van Jahweh moest voorbereiden, maar niet bouwen, zoals Mozes het Beloofde Land moest wijzen maar het niet mocht binnengaan. Jarenlang verzamelde David materiaal in grote stenen, âspijkers voor de poortdeuren en verbindingsstukkenâ, cederhout en metaal, vooral brons, âin een onnoembare hoeveelheidâ. David zei tegen iedereen: âMijn zoon Salomo is nog jong en onervaren en het Huis dat voor Jahweh gebouwd moet worden moet men buitengewoon groot maken... Ik zal daarom voor hem een voorraad gereedmaken.âMaar David wist heel goed dat dat niet de reden was waarom hij zich niet aan de bouw waagde. En op zekere dag bekende hij dat aan Salomo: âMijn zoon, ikzelf had het voornemen om voor de Naam van Jahweh mijn God een huis te bouwen. Maar het woord van Jahweh kwam tot mij: âu hebt een grote hoeveelheid bloed vergoten en grote oorlogen gevoerd: u mag voor Mijn Naam geen huis bouwen, omdat u een grote hoeveelheid bloed op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt.âDavid benadrukte niet dat hij al dat bloed uit naam en op bevel van Jahweh had vergoten. Hij zei alleen nog dat Jahweh hem de geboorte had aangekondigd van degene tot wie hij sprak en ook had gezegd dat hij âeen man van rustâ zou zijn.â
âIn zijn laatste jaren hield David meer van studeren dan van oorlog voeren. Jahweh had gezegd dat hij op een sabbat zou sterven. Elke sabbat was David volledig verdiept in de Thora, omdat hij wist dat de doodsengel iemand die de Thora bestudeert niet kan treffen. Zijn aandacht was geboeid, vloeiend, constant.
Uit de tuin klonk een geluid. David keek op en zijn ogen werden overstelpt door een bonte schittering. De tuin stond in volle bloei. Wat was dat geluid? Een lokroep? David stond van tafel op, nog steeds in gedachten, bewoog zich langzaam naar het venster. Hij keek recht voor zich terwijl hij de paar treden afdaalde die hem van de tuin scheidden. Hij stapte mis en viel, sloeg met zijn nek op de stenen. Zijn levenloze lichaam bleef in de zon liggen, omdat het sabbat was en niemand het zou mogen aanraken. Maar al snel cirkelden vier adelaars om hem heen en zorgden met hun vleugels voor schaduw, als onder een zwarte tent.â
Op dit punt gekomen, vertelde Klaaske me over het boek van Yuval Noah Harari, âSapiens; een kleine geschiedenis van de mensheidâ. Daarin stelt Harari dat de mensheid met behulp van symbolen en mythen in staat was in steeds grotere verbanden te leven â allemaal dankzij het voor ons specifieke vermogen tot verbeelding.
En ik vroeg me toen af hoe het dan zat met de wereld die mij als kind overgeleverd is en die ik nu als beeld bij me draag: de verhalen van het Christendom en de Messias, en alles wat de Concilies daar nog bij bedacht hebben: de Drieëenheid, de Onbevlekte Ontvangenis, enzovoorts.
Je kunt dit eenvoudigweg âcultuurrelativismeâ noemen, maar bij mij was het een bijna lijfelijke schok om te ontdekken dat ik, ondanks al die levende verhalen van Maarten die ik door me heen had laten gaan â met hun diepgang en wijdse horizonten â nog zĂł vast blijk te zitten aan het referentiekader dat ik als kind meegekregen heb. Terwijl Maarten me er bij diverse gelegenheden op gewezen had: âJoh, jij zit nog steeds zo vastgeketend aan je afkomstâŠâ En dan dacht ik: heeft hij het over mij? Maar ik ben toch geĂ«mancipeerd…
Zelf ken ik dat gevoel van onbeschermd zijn, als ik âs ochtends wakker wordt en me verloren voel in de wereld. Dan is er iets in mij wat probeert âin contact te te tredenâ. Ik ben altijd zielsdankbaar als dat tot stand komt en ik me weer veilig voel. Soms kan een ander je daarbij helpen.
PS
In de NRC van 25 januari j.l. stond een artikel Palestijnen maken plaats voor âde tuin van de koningâ. Daarin wordt verteld dat er in Oost-Jerusalem een bijbels themapark wordt gebouwd met de naam âDe tuin van de koningâ. Om met voor toeristen gemakkelijker te maken daar te komen, wordt er een kabelbaan gebouwd naar de Olijfberg en Gethsemane. Opgravingen moeten er de Joodse claim op het land ondersteunen.
Een kabelbaan naar Gethsemane… Over ontmythologisering gesproken.
God schiep de mens … en de mens schiep de virtuele wereld.
THE COMPUTER IS artificial intelligence; it can learn, correct itself, write, compose music, and so on. So the computer, the machine invented by man, is changing society. It is changing the structure of outward human existence. Whether you know about it or not is perhaps of very little importance, but it is taking place; it is happening. If the machine can do everything thought can do â invent gurus, rituals, gods, write poems, beat a grand master in chess â what then is man? This is an important question you have to ask. I donât think many of us realize what a dangerous state we are in.Krishnamurti on Artificial Intelligence
Deze profetische woorden sprak Krishnamurti veertig jaar geleden in Bombay. Hij zei er ook bij dat meditatie â Zen â daarvoor geen oplossing biedt, omdat je een patroon herhaalt dat je ingeprent is. En dus blijf je binnen die mechanische wereld.
âJa,â zei Maarten dan, âmaar hij doet intussen zelf wel aan yoga...â
Maar wie moet je dan nog geloven... Maarten bleef gewoon tegen ons doorpraten, veertig jaar lang:
Maartens laatste toespraken omvatten eigenlijk alles wat wij al die jaren bij hem konden beluisteren. Zijn woorden hebben de zachtheid van een mens die geen enkele eis stelt aan het leven, ook niet aan jou â waardoor ze heel gemakkelijk bij je binnenkomen, als de fluistering van een geliefde. Hij spreekt vanuit zijn persoonlijke ervaring, vanuit zijn bewogenheid met ons en vanuit een leven lang mediteren â âeen zeepbel,â zei hij, ons shockerend. Maar de volgende dag legt hij het gelukkig uit. Zie: Onvoorwaardelijke liefde, Mennorode augustus 2006, zaterdagmorgen.
Ik hoor de tijd stromen⊠en vraag me af: wat doe ik met die tijd die ons voor dit leven toegemeten is? Blijven we leven volgens plan â zijn we ons bewust dat we leven volgens plan? Volgens plan leven⊠dan vergaat de tijd. Letterlijk. De dieren hebben geen plan, die leven volgens een vast patroon. De mens heeft de vrijheid om zijn patroon te verlaten.
Ik weet niet of we dat beseffen: ten eerste, dat je het patroon kunt verlaten, en ten tweede, dat is het allerbelangrijkste, dat je in een patroon leeft. En dat je jezelf dat aandoet â de maatschappij helpt je daar een beetje bij, maar je doet het zelf. Ik zat gisteren aan tafel tegenover iemand die tijdens het eten wegdroomde⊠Op een bepaald moment keerde hij terug en verontschuldigde zich daar eigenlijk voor, en zei toen ook nog: âJa, in Zen is het toch zo dat als je eet, moet je eten.â Ik zeg: âJa, dat kun je pas als je lang genoeg weggedroomd hebtâŠâ
Ik wou dat jullie eens begrepen hoe ongelooflijk belangrijk het is om toe te geven. Jullie zijn allemaal, zonder uitzondering, nog de overtuiging toegedaan dat jij ât op kunt nemen tegen het onbewuste. Dat kun je niet, je bent een pluisje in de orkaan van het onbewuste â je bent niet eens een pluisje⊠Het onbewuste is je vriend, het is je oudste metgezel, het is nog ouder dan je lichaam. Je lichaam vernieuwt zich elke keer, maar het onbewuste â wat wij dan âhet onbewusteâ noemen, het is een heel ongelukkige term â is veel en veel ouder, het is zo oud als jij bent.
Kun je jezelf bewust zijn dat jouw plannetjes uit een heel andere wereld komen⊠dat jouw overtuigingen, jouw oordelen, uit een heel andere wereld komen. Die komen uit de wereld die jij opbouwt, vanaf dat je geboren wordt tot op dit moment, maar niet van daarvóór⊠Waar het nou juist om gaat is dat je je bewust wordt dat dat zo is, dat jij de voorlopigheid leeft. En dat je je in die voorlopigheid, doordat je oplet wat aan de voorlopigheid voorafgaat, bewust kunt worden.
Dat betekent dat je die voorlopigheid â dus alles wat je weet en alles wat je kent en alles wat je denkt en alles wat je vindt â vrijwillig tussen haakjes zet. Dat je zegt: ja, dat is hetgene wat ik ken, maar ik weet ook â zo dom zijn jullie niet â dat ik een heleboel dingen doe die helemaal niet kloppen met die voorlopigheid, helemaal niet. Dus daar is iets anders⊠En wat je nu doen moet is heel eenvoudig, namelijk plaats inruimen voor dat andere. En dat wil je niet, want dat is akelig, dat is griezelig, dat andere ken je niet⊠Het is er wel, maar je kent het niet. Je bent in het beste geval geneigd om te zeggen: nou, als het er dan is, dan moet ik het toch wel onder kunnen brengen bij wat ik al weet. En dat gaat niet⊠Zoals wanneer je erg veel van iemand houdt en tegen jezelf zegt: oh, zo zit het dus, dus voortaan is het zo! Nou, dan is het weg, dan heb je het wel ingelijfd, maar dan is het weg⊠Dan kun je beter tegelijk uit elkaar gaan, dan heb je het, als je er niet afblijft met je vingers, heel voortreffelijk, vakkundig doodgemaakt.
Ons hele leven brengen we bijna door om dat armzalige kleine stukje wat we in kaart gebracht hebben en wat we ons âikâ, ons âlevenâ noemen, te verdedigen tegen de overmacht van de werkelijkheid. Dat is het meest duidelijk zichtbaar bij de dood. Daar kunnen we nog altijd niet omheen, we kunnen niet aldoor blijven leven â afschuwelijk is dat, hĂš, dat we niet kunnen blijven leven⊠Waarom is dat zo afschuwelijk? Je vindt het toch ook niet erg als een bloem langzamerhand verdort en doodgaat. Dat vind je toch niet erg, dat hoort toch in de schepping? Je wilt vasthouden â en waarom toch? Echt, dat meen ik, waarom toch? Waarom kun je dat niet meemaken? Waarom kun je een bloem niet echt zien verdorren en zien dat dat ook heel mooi is, zien dat de uiterlijke pracht naar binnen gaat, zich weer vereenzelvigt met waar hij ooit geboren werd.
Ik heb twee keer in mijn leven mensen zien sterven, dat was indrukwekkend, dat was zo mooi⊠We hebben er allemaal denkbeelden over. En in die denkbeelden leven we, leven we, leven we, vechten we, bereiken we, verliezen we en sterven we. En we snappen niet dat het meest wezenlijke er altijd is, dat je dat niet hoeft te zoeken, het is er nu en het volgende ogenblik. Het gaat erom erbij te blijven bij wat er aldoor gebeurt. En niet van te voren te zeggen: âja, als dĂĄt nu gaat gebeuren dan is het goed, en als dĂĄt nu gaat gebeuren dan is het slechtâŠâ Dat is onze moeilijkheid⊠om erbij te blijven. Dat is het enige, het enige waar het op aan komt is het erbij blijven. Dat is die aandacht. Ja, ik weet, dat is heel moeilijk⊠die aandacht waar niets aan ontgaat, waar je geen enkel moment in je gedachten bent, in je denken, je oordeel of je reactie bent, waarbij je alleen maar dat wat gebeurt â dat wat aldoor gebeurt â ervaart.
Wat betekent dat nou in de praktijk, zo concreet, elke dag? Dat betekent dat je aandachtig moet zijn. Dat je alles wat je geleerd hebt, ook alles wat je medegedeeld is, door anderen, door mij, door wie dan ook, desnoods door Onze-Lieve-Heer zelf, vergeet. Dat je beseft dat je erbij moet zijn, dat je er alleen maar bij moet zijn⊠En dat je dan vanzelf zult weten wat je doen moet. Je moet de dingen die gebeuren elkaar laten ontmoeten in jou. Dat doen wij niet, we houden ze angstvallig uit elkaar, zeggen: eerst dit, en dan dat, en dan dat⊠We scheppen ruimte daartussen, we houden ze uit elkaar â terwijl ze bij elkaar horen, ze waren bij elkaar en ze zijn nu in ons uit elkaar gedreven. Laat het allemaal bij elkaar komen⊠Maar wees erbij, merk het op. Zodat de dingen in jezelf in dialoog kunnen zijn, dat je ze niet allemaal in hokjes hebt â en dan mag dĂĄt hokje praten en dan mag dĂĄt hokje praten⊠Dat is ook een hele organisatie, dat kost je een heel veel tijd. Dat hoeft niet. Laat je meest extatische momenten praten met je meest sombere momenten. Laat je grootste vertrouwen praten met je wantrouwen. En je zult zien, je hoeft zo weinig te doen⊠Je hoeft het alleen maar te laten gebeuren.
– Vraag: Ik heb een vraag naar aanleiding van wat je gisteren zei over het stellen van de juiste vraag. Een paar weken geleden zei mijn zoontje van twee voor het eerst: ‘waarĂłm dan?’ En toen ik hem een antwoord gaf, was zijn wedervraag: ‘waarĂłm dan…’ Na vier keer wist ik het niet meer. âWaarĂłm dan?â – Gesprek maandagmiddag
â Maarten: Ik hoop dat we nog tijd hebben want het is drie minuten voor een, maar ik zal een begin maken. De toestand van de vragensteller, die is belangrijk. Een kind leeft, als hij niet heel snel verpest wordt, nog vanuit dat onbewuste totaal. En probeert thuis te raken in de wereld. Hij ziet een heleboel om zich heen. Hij ziet jou, als moeder, dingen doen. En hij moet nog thuisraken in jou, in jouw manier van doen. Daarom vraagt hij heel vaak âwaarom danâ. En jij antwoordt vanuit jouw toestand, van zogenaamd wetende. Daarom heeft hij heel weinig aan jouw antwoord. Dat is de toestand.
Het fantastische van het leven is dat er een heleboel dingen gebeuren waar je verder niets aan hoeft te doen â het gebeurt gewoon, of je wilt of niet. En het is duidelijk, dan kun je beter mee zijn dan tegen, beter meegaan met de stroom van het leven, dan dat je je er tegen verzet â verzetten heeft geen zin, je kunt je beter overgeven.
Je zult zeggen: is dat nu iets wat altijd geldt? Neem nu OekraĂŻne, waar ze in verzet gekomen zijn. Of de âverzetsstrijdersâ in de Tweede Wereldoorlog. Hadden die zich dan bij die brute onderdrukking neer moeten leggen? En dan heb je natuurlijk nog het lijdzaam verzet Ă la Gandhi. Of is het soms zo, dat meegaan â of meelopen, zoals dat in de oorlog minachtend werd genoemd â op bepaalde gebieden van het leven gewenst is, en op andere juist niet. En wat is daarbij dan het richtsnoer?
âAls je de verslagen nagaat van de mensen die âhet grote gemisâ zijn tegengekomen in hun leven, dan komt het erop neer dat een mens op een bepaald ogenblik niets meer wil â niet uit apathie, niet omdat hij verslagen is, niet omdat hij een groot verdriet heeft, niet omdat hij in een crisis is, niet omdat hij bedreigd is, maar heel simpel: hij wil niets meer. En hij verkiest die toestand boven alle andere. Terwijl hij tevens heel gewoon in het leven staat, de dingen doet die nodig zijn, met de mensen is zoals van hem veronderstelt wordt. Hij voelt ook heel duidelijk dat de mensen iets van hem verwachten. En naar gelang van zijn aard en zijn temperament is hij best bereid om daaraan toe te komen en in te willigen, want het heeft eigenlijk niets te maken met wie hij is. En wie hij is ervaart hij in die momenten dat hij van zichzelf niets meer hoeft. Dat hij ook geen behoefte heeft om ergens over na te denken, zich iets af te vragen, maar dat hij volstaat met te leven. Dat alles wat er gebeurt, in hemzelf en buiten hem, van belang is. Van belang om zichzelfs wil, niet van belang in verband met hemzelf. En dat verlangen niets te doen neemt in de loop van de tijd toe.â Maarten Houtman, Het verlangen niets te zijn, Vijfdaagse april 1993 in Huissen.
Gelukkig heb ik zo een afspraak met Rien bij onze âvlaaienboerâ, dus het komt allemaal goed. Ik ben een half uur te vroeg en sla aan het bloggen. Met de telefoon in de hand is dat wel lastig, het moet in the blind, het scherm is te klein om te zien wat je doet. Het is niet anders. Ha, daar is ie!
De grote uitstalkast met vlaaien staat zachtjes te brommen. Straks mag ik er een uitzoeken, als Rien klaar is â ons âvlaaienberaadâ noemen we dat, een soort meditatie die door de maag gaat.
We hadden het daar over koetjes en kalfjes â het bekende binnenlandse repertoire â en over het slangenaquarium dat Rien bij zijn GPD-houder zag, toen hij een nieuw zitkussen voor zijn rolstoel kwam afhalen. Ik vertelde over het krantenbericht dat papyrus die verkoolde door een vulkaanuitbarsting weer te lezen is dankzij röntgen en AI. En het ging natuurlijk over onze oude vriendin Hanna, die onlangs negentig werd. Rien vertelde dat hij augustus 2005 een rake foto van haar had gemaakt, aan de Schellingwouderdijk in Amsterdam. Na afloop van ons vlaaienberaad krijg ik de foto toegestuurd:
Die diabolische âduvelâ duikt op de meest onverwachte momenten op: hij komt uit een doosje, zit in het detail, schijt op de grote hoop, zit ons op de hielen… Maar de demonische âdemonâ mag er ook wezen… Dat begrip is afgeleid van het Griekse daemon (ÎŽÎ±ÎŻÎŒÎżÎœÎ±Ï), dat ik van school ken van de filosoof Socrates. Deze âmeester van de dialoogâ beweerde een daemon te hebben, een âgoede geniusâ, wiens waarschuwingen hem er nooit toe aanzetten iets te ondernemen, maar in plaats daarvan hem ervan weerhielden te handelen wanneer een handeling schadelijk voor hem zou zijn geweest. Dat komt in de buurt van wat wij een âbeschermengelâ noemen â wat het eerder aan de kant van het âgoedeâ plaatst dan van het âkwaadâ â in het christendom werd demon tot âkwade geestâ. Zelf associeer ik daemon meer met de âGoddelijke inspiratieâ, die wij grote kunstenaars toekennen â of die ook âten kwade kan kerenâ, is een ander verhaal. Toch kom je die twijfel ook tegen m.b.t. de daemon van Socrates, zoals uit het volgende itaat blijkt: âSchrijvers, zowel oude als moderne, hebben lang geprobeerd te begrijpen wat deze daemon had kunnen zijn, en sommigen gingen zelfs zo ver dat ze zich afvroegen of het een goede of een kwade engel was. De meest redelijke van hen zeiden uiteindelijk dat het niets anders was dan de rechtvaardigheid en kracht van het oordeel van Socrates, die deze filosoof, door de regels van voorzichtigheid en de hulp van een langdurige en aanhoudende praktijk van serieuze reflecties, deed anticiperen op wat de toekomst zou zijn â uitkomst van zaken waarover hij was geraadpleegd of waarover hij zelf had beraadslaagd.â
Demonisering
Convocatie Vijfdaagse van 10 t/m 15 december 2004 te Maarssen.De demonen zijn los. Aanval, verdediging, haat, woede, moord en doodslag, marteling en verkrachting golven voort.
Wat heb ik ermee te maken? Ik, de enkele mens?
Maar ik behoor toch tot deze wereld.
Hoe?
Meegenomen op de golven?
Besef ik dat? Besef ik wat plaats heeft, in me en buiten me?
Ik schrik ...zoveel?
Terug naar je laten voortdrijven?
Dat kan ik niet meer.
Ik kan het niet vergeten.
Dus verdergaan.
Ik weet niet waar ik uitkom. Doet dat ertoe?
Voordat ik aan mijn onderzoek begon wel.
Ik wilde zekerheid in de baaierd van moord en doodslag.
Ik weet nu dat dat niet kan.
Klein en onmachtig moet ik verder.
Maar ik weet dat ik nu in de werkelijkheid sta, hoe die er ook uitziet.
Maarten Houtman
Het begon ermee dat ik die dag met een boos hoofd in mân huis zat, alles wekte mân wrevel op, niemand werd gespaard in mijn âparticuliereâ wereld â tot ik tot mân schrik besefte dat die âbinnenwereldâ van mij natĂșĂșrlijk niet particulier kon zijnâŠ
Klaaske was gaan slapen, maar toen ze na haar middagdutje binnenkwam, zat ze helemaal te trillen⊠En plotseling zag ik het verband.
De droom
Die nacht droomde ik dat ik voor een groep mensen mijn inzichten uiteenzette. Het moest wel iets met meditatie te maken hebben. En ik bedacht dat Klaaske – die er ook bij was â een opmerking had gemaakt, die het verhaal op diepte bracht. Toen vroeg ik haar om dat nog eens te herhalen. Maar het nam de onrust in de groep niet weg â tot het een chaos werd, er kwamen nieuwe mensen binnen, er werd door elkaar gepraat⊠Ik voelde dat ik, ondanks een gevoel van relevantie, er geen vat meer op had.
Het eerste wat me opviel in ons Tai Chi zaaltje in het Huis van de Buurt âHet Schouwâ, aan het Dollardplein in Amsterdam Noord, was de wandplaat met het de kaart van IndonesiĂ«, met het eiland Java waarop Puwokerto ligt, de geboorteplaats van onze Zen-leraar Maarten Houtman â alsof hij er in de geest bij zou zijn…
Als je je de vraag stelt â en ik denk dat iedereen zich die moet stellen â van âhoe kun je opmerkenâ, dan moet je beginnen met die gebieden die niet bedreigend zijn. Zo zou je dus Tai Chi bijvoorbeeld kunnen doen. Maar zodra je met Tai Chi iets probeert te bereiken, dan is het al weer mis. Als je dat van jezelf merkt, zou je dus terug moeten gaan naar eenvoudiger bewegingen, waar niks mee bereikt kan worden, wat je alleen maar kunt ervaren.
Maarten Houtman, Opmerken is een kunst, Eefde december 1989.
Over twee dromen, die me beide bij deze sessie-toespraak van Maarten Houtman deden uitkomen:
âKun je bij de speler komen, die speler die je al zĂł ondenkbaar lang vergezelt. Die gedurig wacht op het moment dat jij je bewust gaat worden dat de touwtjes volgens welke je je beweegt, een centrum hebben van waaruit ze bediend worden. En dat je daarnaartoe afdaalt.â
Maarten Houtman, Een gevoel waar het eigenlijk om gaat
donderdag 7 oktober 2023
In de dagen ervoor waren herinneringen boven gekomen aan een reis die ik als scholier naar Zwitserland gemaakt had. Het was een echte een jongensdroom geweest, zeg maar een cadeautje van het leven. Hoewel er ook scherpe kantjes aan gezeten hadden. Als je ontwaakt uit zoân gelukzalige vakantieherinnering â kan die zomaar in een boze droom eindigen. En je vraagt je af: wat is nu mijn werkelijke leven⊠Want aan het eind van die nacht begon alle materie, waar je normaal je huis op bouwt als op vaste grond, te vervluchtigen in een nachtmerrie â waar, in een geweldsspiraal die op angst gebaseerd is, alles in alles overging; waarbij elk vertrouwen ontbreekt. Alles veranderde voortdurend in zân tegendeel, je raakt alles kwijt. Met als toppunt dat je je telefoon, je life line, kwijt bent â en aan een ander vragen om te kunnen bellen, heeft geen zin, niemand lijkt betrouwbaar, de wereld ontglipt je â tot ze zich tegen jou begint te keren. Mensen ruiken je angst en verwarring, je totale afhankelijkheid. Voordat je het weet storten ze zich op jou als een verward, kwetsbaar wezen. En dan gaat het grote gericht beginnen, de executie door de massa, die je vertrapt als een insectâŠ
Dit alles overkwam me in de nacht vóór de 7e oktober â toen de berichten van de bloedige aanslag op IsraĂ«l binnendruppelden.Mijn nachtmerrie bleek werkelijkheid geworden te zijnâŠ
maandag 8 januari 204
De avond ervoor was spontaan deze vraag in me opgekomen: Hoe kun je bij de kraamkamer komen van het geweld dat in je huist? Dat is de vraag. Die broedplaats waar de woorden gemunt worden waarmee je de wereld te lijf gaat. Hoe kun je de duistere kant van jezelf verkennen?
En die nacht werd ik door een droom overvallen, die me rechtstreeks die âkraamkamerâ leek binnen te voeren...
Ik droomde dat ik weg was gelopen bij een sessie van Maarten Houtman â ik liet alles in de steek, alles wat op me lag te wachten en wat voor mij klaar lag liet ik achter me. Ik zweeg. En het was alsof er iets in me dichttrok. En tegelijk wist ik dat het een verraad aan mijn diepste wezen was… En toen bevond ik me plotseling te midden van een spotzieke menigte, die me aan alle kanten tartte en uitdaagde. Maar ik was m’n hele rol kwijt, ik kon niet meer uitstijgen boven het speelbal zijn en kende geen geloof, geen richting – ik liep over van onwaarachtigheid. En de menigte voelde dat feilloos aan, ze daagde me uit en bedreigde me nu en dan. Ook ik neigde tot geweld – maar begreep tegelijkertijd dat ik totaal machteloos was. En hoewel de menigte zich aan alle kanten opdrong, kwam het niet echt tot geweld. Maar ik was onbeschermd. Toen ik wakker werd, tolden de beelden nog door me heen, het gevoel dat het ‘maar een droom’ was geweest bracht geen redding. Toch voelde ik diepweg, vanuit een verre herinnering, dat die bescherming er wel was, dat ik me er alleen maar aan hoefde hoefde toe te vertrouwen.
âWant leed hoort natuurlijk bij de opgave van je leven. Het hoort erbij. En je wordt in je leven gekarnd, totdat je beseft dat je niet alleen die materie bent die gekarnd wordt, maar dat er iets is wat jou karnt. En dat je je daarin begeeft. Zodat de eigenlijke beweging tot je doordringt, en je niet alleen maar die zich traag verzettende materie blijft, die gekarnd wĂłrdt.â
Maarten Houtman, Een gevoel waar het eigenlijk om gaat
âKomt er soms een lamp, om onder de korenmaat of onder de rustbank gezet te worden of juist om op de standaard te worden geplaatst? Niets is verborgen dat niet openbaar gemaakt zal worden; en niets is geheim dat niet aan het licht zal komen. Als iemand oren heeft om te horen, hij luistere.â
Marcus 4, 21
Het begon eigenlijk allemaal bij Hanna Mobach, die â bijbelvast als ze was â Klaaske en mij soms streng toespraak en zei dat wij âons licht onder de korenmaat plaatstenâ⊠En ze stond ons bij met raad en daad, om ons uit ons holletje te krijgen. Toen ze hoorde dat ik overwoog een auto over te nemen, zei ze gelijk: âHet is veel te lang geleden dat je gereden hebt, ga eerst bij mij maar een paar proeflessen nemen.â En zo reed ik achter het stuur van haar Renault Kango voor het eerst weer door de Amsterdamse dreven.
Hanna zorgde er ook voor dat ik als woonbootbewoner, met mijn studio aan de Jisperveldstraat weer vaste voet aan wal kregen. Zo reed ik niet lang daarna dagelijks met mijn auto op en neer door de IJtunnel, van de Binnenkant naar Amsterdam-Noord.
Een paar jaar later kochten we de flat op de Elpermeer en woonden beiden in Noord. Met vlak om de hoek de levensaders, de energiebanen waarlangs auto’s in een onophoudelijke stroom voorbijschieten â de eeuwig swingende snelwegen van deze aarde.
Wie ontkomt er aan die magie⊠Toen ik op m’n 18e direct m’n rijbewijs haalde â ik kende Klaaske net â leek een wereld van onbegrensde vrijheid en van avontuur onder bereik. Mijn vader gaf toen al gelijk aan dat daar grenzen aan zijn, ik mocht alleen onder zijn toezicht in zijn auto rijden ⊠niet harder dan 80! Ik vond het wel een beetje kinderachtig, maar ik kon diepweg zijn bezorgdheid begrijpen. En zo bleef autorijden een testcase.
Het volgende autohoofdstuk kon pas beginnen, nadat ik volledig âingeburgerdâ was in deze maatschappij en het inkomen had van een full time baan. En zo toog ik op 10 november 1997 (de datum op het kentekenbewijs) met Maarten Houtman â die me op allerlei wijzen bijstond, sinds ik hem in 1981 leerde kennen â naar de Aambeeldstraat in Amsterdam-Noord, naar de vestiging van zijn Renault dealer. Die had hij me aanbevolen als betrouwbaar adres voor de aanschaf van een tweedehands auto. Daar waren Klaaske en ik wel aan toe, na die afdankertjes van onze familie⊠Na ter plaatse het aanbod bekeken te hebben, zagen we uiteindelijk op het dak van de garage de Clio staan, waar de keuze op viel: een grijs chassis, met als kenteken NV-GH-73. En zo kwam het dat ik even later, met Maarten als passagier, de ringweg A10 opdraaide om me in het verkeer te voegen. “Nou, dat valt me meeâŠ,” was zijn commentaar, toen hij zag hoe ik dat deed⊠Daar keek ik natuurlijk wel even van op. Maar ik voelde me niet aangevallen, het was duidelijk dat hij me erop attent maakte dat ik een zekere onberekenbaarheid in me had, waardoor je niet wist hoe zoiets zou uitpakken. Dat moet mijn ingehouden gedrag geweest zijn, dat hem eerder het commentaar ontlokt had: âJij bent niet secondair, je bent tertiairâŠâ Je zou kunnen zeggen: er was bij mij sprake van een zekere remming. En ja, als die rem er dan in het verkeer plotseling af gaat⊠De risico’s zijn daar nu eenmaal groter, meer zichtbaar althans, dan in het menselijke verkeer.
Maar dat viel Maarten dus mee. Mijn onstuimigheid had ook bij Klaaske enige twijfel gezaaid, zei ze me nog onlangs. En die keten is nog langer, aan het begin ervan stond dus mijn vader⊠Zo bleek de auto van meet af aan óók een voertuig van zelfonthulling te zijn â naar mijzelf en mutatis mutandis naar anderen.
Terug naar de weg â die al spoedig leidde naar onze favoriete vakantiebestemming: Frankrijk. In Baume-de-Messieurs, in de Franse Jura, bezochten we een spectaculaire grot, de Cascade des tufs.
Toen we weer buiten kwamen, zagen we een inktzwarte lucht. âDirect naar de autoâ, was het eerste instinct. Maar die bleek slechts beperkte bescherming te bieden⊠Hagelstenen zo groot als knikkers sloegen boven ons op het dak. Als de ruiten maar houdenâŠ, was onze grote schrik. Maar die bleven als door een wonder gespaard. Al zat het dak na afloop dan vol putjes. Toen we daar wegreden, zagen we om ons heen allemaal verbrijzelde autoruiten â wellicht had ons oude model, met z’n bijna loodrechte ramen, ons gered â wee al die Fransen, met hun panoramische ruiten⊠Toen we later weer door de campagne reden, zagen we ook daar een spoor van vernieling: ontbladerde bomen, platgeslagen gewasâŠ