‘Bid voor ons in het uur van onze dood…’

Ik las dat de Paus vandaag gebeden heeft voor de slachtoffers van het Corona-virus in China. Die man doet tenminste z’n plicht. Nou, dat is wel eens anders geweest…
Zondagavond zag ik het eerste deel van ‘De naam van de roos‘, naar het boek van Umberto Eco, een tv-serie die Klaaske opnam. Daar in het ItaliĂ« van de 13e eeuw blijken de Pausen konkelende monsters te zijn…
Maar de ‘progressieve’ Franciscus verordineerde in 2018 wel ‘de verplichte gedachtenis van Maria, Moeder van de Kerk‘ – waarvan de viering voortaan de 2e Pinksterdag vervangt…

De Sacra di San Michele, waar onze William van Baskerville zijn speurwerk verricht.
[klik om te vergroten]

Diezelfde zondag hoorde ik in het Concertgebouw het Stabat Mater van Pergolesi en het Gloria van Vivaldi, door The Bach Choir & Orchestra of the Netherlands, met Olga Zinovieva, sopraan en Sytse Buwalda, countertenor. Prachtig…
Toen ik na het concert met m’n gezelschap terugliep naar de auto, kon ik zelfs in het geluid van de tram muziek horen…
Ik kreeg na afloop van organisator ‘Beleef Klassiek’ dit filmfragment toegestuurd, waarin dezelfde uitvoerenden te horen zijn (de scĂšne moet je maar voor lief nemen):

Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736), stierf op 26 jarige leeftijd aan tuberculose. Hij had nog net de tijd om dit Stabat Mater te voltooien. Lees hier de voorgeschiedenis:

Quis est homo? Wie is het die niet zou wenen om de moeder van Christus in zo’n wanhoop te zien?
Deze woorden werden voor het eerst uitgesproken in het dertiende-eeuwse Italië, in een affectieve en emotionele Latijnse devotionele tekst; het voor de hand liggende antwoord op de retorische vraag is dat geen enkele ware gelovige niet met de Maagd zou rouwen over de stervende Christus.
Dit gedicht is het ‘Stabat mater‘, waarvan wordt gedacht dat het het werk is van de grote psalm-dichter Jacopone da Todi (rond 1300). De klagende strofen ervan zorgen voor een emotionele band tussen de mediterende gelovige en de moeder van de Gekruisigde, en ontstonden vanuit de volkse devotie, die volgde op de Zwarte Pest.
Pergolesi kreeg de opdracht om het Stabat Mater, gecomponeerd door Alessandro Scarlatti – dat tot dan toe elke Goede Vrijdag in Napels was opgevoerd – te vervangen. Hij aanvaardde die, ook al leed hij aan tuberculose. De legende gaat dat hij in een devotionele razernij op zijn sterfbed componeerde. Of het verhaal waar was of niet, Pergolesi’s Stabat-mater was al snel een internationale hit, die onvermijdelijke vergelijkingen trok met het Requiem, dat Mozart op zijn sterfbed schreef.
www.allmusic.com | Timothy Dickey.

Dat brengt me op een boekbespreking in de NRC van 22 januari, over Carel Blotkamp‘s The End. Artists’ Late and Last Works. Het boek is geheel gewijd aan ‘laatste werken’ in de beeldende kunst. Ik las de recensie met rode oortjes … geweldig! Maar ik begreep ook dat in het boek helaas geen afbeeldingen staan… (wel in bijgaande recensie).
Een van de werken die aan de orde kwamen, was de Rondanini PiĂšta, de zwanenzang van Michelangelo – alweer een stervende die de Voorspraak van de Heilige Maagd zoekt…

Michelangelo, Rondanini PiĂšta, 1550-1564
[klik om te vergroten]

“Die Piùta is een vreemd beeld. De gezichten van Christus en Maria zijn nog ruw en nauwelijks uitgewerkt, terwijl de benen van de Christus-figuur al prachtig glad en gespierd uit het marmer getoverd zijn. Aan de linkerzijde hangt een al even fraai gepolijste onderarm, maar die zit, gek genoeg, niet vast aan het lichaam van Christus. De verhoudingen lijken niet te kloppen, en het is de vraag of Michelangelo de compositie ooit nog goed zou hebben gekregen, als hij niet gestorven was.”
Het beeld werd aanvankelijk uiterst negatief besproken in kunsthistorische verhandelingen. Pas in de vroege twintigste eeuw begon de rehabilitatie van deze Pietà. De ruwe huid en de bizarre compositie werden opeens gezien als abstracte kwaliteiten, passend bij de moderne kunst uit die tijd. In 1964 roemde de Engelse kunstenaar Henry Moore het beeld als ‘een van de beste kunstwerken ooit gemaakt’.

Zo zie je dat, naast de Heilige DrieĂ«enheid, in de loop van de eeuwen langzaam het beeld van de Goddelijke Moeder oprijst, als Godin van het Erbarmen. Mensen hebben nu eenmaal in het uur van hun dood een Voorspraak nodig – is dat ook niet de rationale van het geloof?
In China hebben ze overigens Kwan Yin, de Godin van Mededogen. Dus bidt die Paus een beetje voor de BĂŒhne. Of zou hij als voorspraak willen dienen voor de gelovigen hier … bang voor een nieuwe pest?
Ik moet dan altijd aan Mother Meera denken (ook al een Moeder…), die zei: laat de mensen toch naar hun kerk gaan, het biedt hen troost, laat ze er Maria aanbidden…
Die Indiase ruimdenkendheid…

Voor de Shake v/d Week duiken we een heel andere wereld binnen, die van het ‘donkere continent’ – waar ze óók vrolijkheid kennen…
De Malinees – in dit kader: niet ‘Milanees’ dus – Habib KoitĂ© speelt Din Din Wo (‘Klein kind’) – eerst een fragment live, daarna zoals het op het album Muso Ko staat.

Het trieste der tropen

8 januari stond ik in alle vroegte voor de Nieuwe Kerk, wachtend op mijn gezelschap.
[klik om te vergroten]
Wat me vooraf geĂŻntrigeerd had in de grote Suriname Tentoonstelling, was de vraag naar de menselijke verwantschap – terwijl wij door het leven voortdurend uit elkaar gespeeld worden, in gender, volk, ras…
Als voormalig medewerker van het Tropenmuseum was die vraag me in zekere zin vertrouwd. En nu dertig jaar later, kwam zij, met de focus op Suriname, weer even terug.
Intussen had de kwestie van de afkomst, van het vooroordeel, door mijn contact met Maarten Houtman een andere dimensie gekregen: ze was naar binnen verlegd. Hij zei op een gegeven dag tegen me – er leek geen bijzondere aanleiding voor te zijn, we zaten samen in de auto – dat ik eigenlijk een racist was…
De schil van mijn mooie zelfbeeld loste vrijwel moeiteloos op, ik wist meteen dat hij in diepste zin gelijk had. Hij zei wel meer ‘vreselijke dingen’ tegen mij , dan raakte hij iets aan wat diep in me verstopt zat – maar wat hij moeiteloos doorzag. Daarmee liet hij me zien dat ik niks bijzonders was, just human nature…
Ook al leer je zo naar jezelf-in-de-wereld te kijken, de patronen liggen diep en de thema’s blijven hetzelfde – zoals in de kwestie van ‘de Surinamers’.
Maar al snel na binnenkomst in de Nieuwe Kerk, ontdekte ik dat ik eigenlijk op zoek was naar een heel ander soort ‘menselijke verwantschap’: ik ging vrijwel direct op zoek naar sporen van het leven van mijn oom en naamgever Hendrik Jacobus MĂŒller en zijn vrouw Cor de Beer â€“ die in mijn jeugd voor ‘Suriname’ stonden.
Als verwant ‘in den vreemde’ werd mijn oom Henk een soort legende. Zoals dat hij als student in de organische chemie, mijn moeders familie duidelijk maakte dat hun dieet niet deugde. Ook toen al zat het eten vol met chemische kleur- en smaakstoffen… Mijn moeder kreeg zo de schrik van haar leven, ze zou een leven lang ‘Reform’ blijven eten – waar ik vervolgens weer mijn portie van meekreeg. Zeker in de tijd dat ik de macrobiotiek aanhing en streng vegetariĂ«r was. Maar misschien was het ook een voorrecht geweest…
‘Het Landbouwproefstation bestaat al 116 jaar’ (Suriname Herald van dec. 2019).
Mijn oom was als bodemkundige jarenlang werkzaam op het Landbouwproefstation in Paramaribo – ik vermoed dat ze er hun toevlucht gezocht hadden om ver weg van oorlog en vervolging te zijn.
Zo op het oog kon ik op de Suriname Tentoonstelling weinig over de landbouw daar vinden. Ik besef nu pas dat je het dan eigenlijk over de plantages hebt – dezelfde waar in het verleden de slaven te werk gesteld werden. Dat laatste gegeven kwam op de tentoonstelling wel uitvoerig aan bod. 
Toch kon ik er op het web wel iets van terugvinden, zoals onderstaande – nogal aparte – foto uit 1932, genomen op het Landbouwproefstation:
‘Leerlingen van de hoedenvlechtschool helpen bij sinaasappelexport naar Nederland’
In de zestiger jaren – ik studeerde inmiddels in Amsterdam – ging ik bij mijn oom en tante op bezoek, in hun luxueuze appartement aan de Sarphatistraat. Ze waren toen al een tijdje terug uit Suriname, in 1963 werd hij lector in de Fysisch-geografische bodemchemie en bodemfysica aan de UvA, zoals ik op het web vond. 
Wat ik me van het bezoekje herinner was de weldadige rust daarbinnen en de betoonde gastvrijheid. Ik kreeg er roomboter op m’n brood – voor mij een ongekende luxe…
In 1966 was het echtpaar op ons trouwen – pas nu valt me op dat ik op menig foto naast tante Cor zit.
Maar zij beiden hadden voornamelijk oog voor elkaar, hij was nog steeds verliefd…
Oom Henk (l., kale schedel) en tante Cor (r.) bij ons trouwen in 1966
Na zijn pensionering, zochten Klaaske en ik hen op in hun kabouterhuisje-op-stand in Baarn – oom Henk was ook een echte kabouter, zowel qua karakter als qua fysiek: hij had een groot hoofd, een lang bovenlijf en korte beentjes. En was heel bescheiden…
Bij die gelegenheid praatten ze met ons over hun tijd in Suriname, de details weet ik niet meer. Wat ik me wel herinner is dat tante Cor op zeker moment zei: “… dat waren de beste jaren van ons leven, hĂš Henk…”
Het sneed het door mijn ziel…
Na zijn overlijden kregen we een vriendelijk maar beslist briefje van tante Cor, waarin ze zei dat ze niet langer de ’tante Cor’ was die we gekend hadden…
Zo nam ze afscheid van haar verleden – wat ons heel droevig stemde. We konden toen nog niet bevroeden dat ze zo ook afscheid van het leven nam.
Als ik foto’s terugzie waarop ik heel geanimeerd met haar zit te praten, rijst voor mij de vraag of mijn interesse misschien wel was dat ze een vreemdeling was. Ook ik had me zelf vaak een vreemdeling gevoeld, die door het vreemde werd aangetrokken als door een magneet…
Wat moet Cor de Beer zich ongelukkig gevoeld hebben tussen al die bekrompen mensen, in dit platte domineesland – de term is van Maarten Houtman. Maar bij Maarten waren de omheiningen verdwenen, hem kon de lieflijkheid van de berg, die hij in het kamp ervaren had, nog steeds bereiken…

“Over vele zeeĂ«n en landen breidde de berg zich uit om hem tot zijn liefelijkheid, die van het ongeborene was, toe te laten. De man begreep nu dat ieder mens zijn weg in het hart draagt, en dat hij de enige is die deze weg kan gaan.”
Maarten Houtman, De ongelovige.

Ook de  Shake v/d Week : Wild Wild East, gaat over het vreemdelingschap.
In de psychedelische ‘Official Video’ van Sunny Jeanzie 5 januari – komt de wereld in een duizelingwekkend tempo aan je voorbij… 
Als je er dan even van verlost denkt te te zijn – met beelden van een ‘oceanische gevoel’ en de majestueuze reuzen van de Himalaya – blijkt het maar voor hĂ©Ă©l even te zijn … en de wereld draait weer door …  Manhattan (NY), Queens (NY), Hawaii, Los Angeles, New Delhi, Old Delhi, Agra, Rajasthan, Madhya Pradesh, komen voorbij, in Ă©Ă©n grote mix.

Alles ‘zen’ in de Huiskamergroep

Ik zit hier bij mijn Renault garage voor een periodieke onderhoudsbeurt. Toen ik net naar de koffie liep, liep ik langs Ă©Ă©n van de vele gloednieuwe raspaardjes die uitgestald staan. Deze heette RENAULT CLIO TCE 100 ZEN en er hangt een prijskaartje aan van â‚Ź 19.390. Heel ‘zen’ dus…

Zen
Ô que je suis
zen

L’angĂ©lus a sonnĂ©
Un chien s’endort Ă  mes pieds
J’ai eu le courage
De ne rien faire…

hoorden we Rokia TraorĂ© nog zingen.
Maar nu is Zen dus handelswaar – Renault heeft er vast een marktonderzoek naar laten houden.

Ik merkte pas nog dat je voorzichtig moet zijn met het praten over ‘meditatie’. Bij de fysiotherapeut – bij wie ik in behandeling ben voor een ‘frozen shoulder’, die al weer aardig aan het ontdooien is – liet ik me ontvallen dat ik ‘aan meditatie deed’… Mensen begrijpen dat gewoon niet, ze denken dat het een soort schoonzitten is (zijn hobby was zwemmen).
Maar waar het werkelijk op aan komt, is wat het praten erover met jezelf doet. Want of je nu zending bedrijft of je verdedigen moet, het tast je aan…
En het ergste is nog dat je jezelf ergens op vast legt – terwijl je het nog helemaal niet wĂ©Ă©t … waren we niet gewaarschuwd dat het een leven lang kon duren…

Je kunt je dan afvragen wat een woord, een benoeming, bij jou vanbinnen doet: legt het je vast, of helpt het je verder? Een relevante vraag, als je veel met ‘meditatieve teksten’ bezig bent – zoals in mijn geval met toespraken van Maarten Houtman.
Ik bedacht dat zijn jarenlange stroom van woorden, zijn niet aflatende pogingen om tot je te dringen – ‘je moet het vaak horen,’ zei hij dan – op mij het effect lijkt te hebben van een brainwashing. Maar zoiets moet je natuurlijk al helemaal niet tegen een ‘vreemde’ zeggen…

Echt, lieve lezer, naar hem luisteren wast mijn hersens schoon. En juist door die eindeloze herhaling, wordt mijn discours, worden mijn gedachten, langzaam omgebogen… Niet door ze ergens anders op te laten focussen of me ergens in te laten geloven. Zoals bij ‘echte’ brainwashing. Maar juist om het denken los te kunnen laten, me ervan te bevrijden. Zodat ik nieuw tegen de wereld, tegen mezelf, aan kan kijken…

Klaaske, deelnemer aan onze Huiskamergroep, schreef er dit mooie gedicht over:

Bedding

Stromen woorden slijpen een bedding
in de harde korst van mijn gewoontes.
Geduldig weken ze oude patronen los.

Stromen woorden bekleden de bedding
met liefde en vertrouwen,
moedigen aan tot zelfonderzoek.

Langzaam vult de bedding zich
met verlangen te leven,
te ervaren en te openen
voor het wonder van de verbondenheid.

Klaaske Fokkens
Uit: Luisterend naar Maarten, t.g.v. zijn tachtigste verjaardag. Uitg. Zen als Leefwijze, 1998. 

Tijdens de afgelopen bijeenkomst van onze Huiskamergroep merkte Casta op, dat ook muziek die kwaliteit van ‘stromen’ heeft – pakken kun je het niet, het stroomt als water door je vingers, als geluidsgolven door je oren. En roept in je binnenste die kwaliteit op van het voorbijgaande, van de vergankelijkheid – terwijl je er helemaal bij bent. En je vervult.
Muziek is echt ‘zen’…

Als  shake v/d week  een vervolg op die laatste keer met Playlist without borders van The Silk Road Ensemble – nu met Cut The Rug: Move The Earth.


Stoptrein naar Arnhem

Het was 13 oktober 1954. Ik was nog maar net aan mijn langdurige carriĂšre als spoorstudent aan het Christelijk Lyceum in Arnhem begonnen: elke dag op en neer met de trein van Nijmegen – mijn woonplaats – naar Arnhem, negen jaar lang. Totdat de deuren van ‘Het Lyceum Bovenover’ zich eindelijk achter me sloten: pas in juli 1963 ‘mocht ik’ van school – na twee keer te zijn blijven zitten en op de valreep voor mijn eindexamen gymnasium te zakken, op ⅓ punt voor Latijn (betekent ‘Tacitus’ niet ‘De zwijger’?).
Het begon met een drama en eindigde in een drama – maar het leven had me veel aangereikt…

Op die bewuste dag was ik met het kersverse groepje lotgenoten, waarmee ik dagelijks – aanvankelijk nog zes dagen per week – heen- en weer naar school reed, in Nijmegen op de trein gestapt. Ook de school was nog nieuw, we waren amper twee maanden begonnen.
Ik was nog jong, pas elf jaar, en liet me graag een beetje bemoederen. Ik had daarbij al een goed maatje gevonden in Beb Buijzer, een vroeg rijp meisje – voor mij al een ‘echte vrouw’ – met wie ik die dag bij vertrek langs de trein liep om een geschikt plekje te vinden. Bij voorkeur in een van de twee coupĂ©’s, die bij elk treinstel aan de voorkant zaten. Beb liep met me mee, ik wilde graag een beetje vooraan – het was een heel lange trein.
“Nee,” zei Bep op zeker moment, “laten we toch maar een beetje in het midden gaan zitten…”
Mijn gevoel zei me dat ik haar moest volgen. Niet alleen omdat ze ‘ouder en wijzer’ was dan ik, maar er zat iets omineus in haar stem, alsof ze iets ‘wist’ – die scĂšne op het perron van station Nijmegen zou me nog lang heugen…

Toen onze stoptrein het station Elst naderde, halverwege Nijmegen-Arnhem, remde hij af. Langzaam werd het emplacement zichtbaar en het begin van de perrons.
Op dat moment was er een oorverdovende klap, een enorme dreun die door de hele trein voer en hem in een onderdeel van een seconde tot stilstand bracht. Ik vloog naar de andere kant van de coupé en viel op de grond. En krabbelde op.
Buiten hoorden we geschreeuw.
Kennelijk functioneerden de deuren nog, en elk geval de noodhandel. Even later stonden we buiten.
Verder naar voren zagen we een enorme ravage en rennende mensen.
Onze stoptrein had zich in de sneltrein uit Enschede geboord, die in volle vaart Elst passeerde. Later hoorden we dat er een wissel verkeerd had gestaan, een gebroken kabel.[1]

Treinramp bij Elst, 13 oktober 1954. De stoptrein (r.) heeft zich in de sneltrein geboord.

We liepen langs de trein naar voren, om het met eigen ogen te aanschouwen.
Op een nabij perron lagen lichamen. Er moest dus al een aardig wat tijd voorbij gegaan zijn. Voor mij was er geen tijd. De wereld stond stil.
In de verte zag ik een man uit een bovenraam hangen, die daar klem zat. Hij zag paars en er hing een sliert slijm uit zij mond, en hij riep, of kreunde. Verschrikkelijk om aan te zien.
Maar waar ik nog het allermeesten van schrok, was een hysterische vrouw, een dame op leeftijd – voor mij ‘eerbiedwaardig’ – die langs een slachtoffer beende met een vertrokken gezicht, en riep: “Een kreng, een kreng…”

Dat was een haast nog grotere aanslag op mijn wereld dan die stervende man: een volwassen mens diet zĂł buiten zinnen raakte van de aanblik van de dood. En die op een enorme manier verwrong door dat minachtende woord ‘kreng’ dat ze gebruikte, als was het een dood dier â€“ mijn wereld had al zijn eigen ordening, zijn eigen ethiek. Zo komen we, allemaal op onze eigen manier, in contact met het geweld in de wereld, met de dood.

Later liepen we met ons groepje reisgenoten, dat verspreid in de trein had gezeten – gelukkig niemand vooraan – in gedrukte stemming op weg naar school. Iemand opperde dat we er in de klas maar beter niets over moesten vertellen. Maar bij binnenkomst kon ik het niet laten, en het verhaal knalde eruit…
Die nacht mocht ik bij mijn moeder in bed slapen – maar halverwege de nacht moest ik eruit, omdat ik me kennelijk onbetamelijk gedroeg. Nou ja… Toch had het incest virus in mijn familie al eerder de kop op gestoken…

Dat was dus het begin van mijn tijd op het Christelijk Lyceum, ik was jong, speels en hardleers.
Aan het eind van de rit moest ik dus â€“ volkomen overbodig – nog een heel jaar overdoen. Waarbij ik wel geweldig gesteund werd door leraren – volwassenen bleken ook vrienden te kunnen zijn…
Maar het was een schikking van het lot – zoals mijn plaats achterin de trein een schikking geweest was…

Daarna moest ik, vanwege mijn ‘gevorderde leeftijd’, wel in militaire dienst voor veertien maanden – een nieuwe initiatie. En mijn klasgenoot Klaaske, met wie ik toen al twee jaar ‘ging’, verloor ik zo onverwachts voor twee jaar uit het oog.

Tijd om wat vergetelheid te zoeken in de muziek.
Een opname van Smithsonian Folkways uit de VS, waar ik wekelijks een nieuwsbericht van krijg. Een Amerikaanse immigrant uit Rajasthan (India) – je ziet het aan z’n martiale snorpunten – Sunny Jain, vertelt zijn verhaal en dat van zijn familie in woord en muziek in Wild Wild East.
Als je, zoals ik, het Engels moeilijk te volgen vindt – ik had wel een 9 op mijn eindexamen â˜ș – kun je ‘ondertiteling’ inschakelen (het meest linkse icoontje aan de rechterkant).

Sunny Jain vertelt er het volgende verhaal bij:

“The idea of migration exists as a core element in this project, Wild Wild East. In essence it stems from my parents migration. My emulation of sound is evoking this landscape of the Thar desert of Rajasthan, and the migration of my family who were living in Rajasthan, from there to Punjab, from Punjab to Delhi, from Delhi to New  York, from Rochester to New York City. Bringing the juxtaposition of desert and cityscape, trying to bring those together, somehow, in sound.”

Hierbij dan nog de integrale muziek van ‘Immigrant Warrior’:

__________________________
[1] De tien dodelijke slachtoffers – waaronder de machinist – vielen in de sneltrein. De machinist van de stoptrein zag het aankomen en vluchtte naar achteren, de passagiers meenemend.
Het was voor de NS aanleiding het ontwerp van de treinen te wijzigen, ze kregen later een versterkte voorkant, de z.g. ‘hondenkop’, waardoor de machinist veiliger zat.