Waarom ik zo van Limburgse vlaai houd…Afzwaaier tussen de Limburgse Jagers

Hub Bleezer (links) en Harry Gubbels, oud-medewerkers van Brand.
Foto Chris Keulen | NRC, 30 september 2022
In juli 1963, direct na mijn eindexamen gymnasium, werd ik opgeroepen voor militaire dienst. Ik was toen twintig.
Na een korte militaire basisopleiding en een gemankeerde officiersopleiding, belandde ik pardoes bij de Limburgse Jagers, als gewoon soldaat – een ‘filler’, zoals een beginnend rekruut toen neerbuigend werd genoemd. Ik kreeg ook nog te horen dat het onderdeel de volgende dag overgeplaatst zou worden naar Seedorf, vlak bij de Oost-Duitse grens… Was dat de straf dat ik zojuist voor die officiersopleiding had bedankt? Ik was diep geschokt…
We reden er in open vrachtwagens heen – de vermaarde winter van ’62-’63 was op komst, die ons nog lang zou heugen – zeker toen we, daar aangekomen, een maand op oefening gingen, waarbij we in tentjes op de LĂŒneburger Heide bivakkeerden.
Hoewel ik te midden van die Limburgers een fremder was  – ik sprak hun taal niet en had ook nog een afwijkend voortraject – voelde ik me op den duur in dat peloton wel geaccepteerd. We sliepen met die dertig  man ook heel comfortabel, gezien wat ik later heb meegemaakt.
We zaten daar natuurlijk wel om ons te oefenen de ingebeelde vijand te bestrijden: de Rus, ook toen al – die plotseling wel akelig concreet werd toen de Cubacrisis uitbrak en we in staat van paraatheid werden gebracht. Maar gelukkig woei het over…
Intussen probeerde de leiding er alles aan te doen om ‘de jongens’ – nu zwevend op de rand van de bekende wereld – een gevoel van thuis te geven, Hun oplossing was om ons onderin het compagniesgebouw een eigen bar te geven, met toog, barkrukken en al. En wie was de gedroomde barman … dat was ik!
Want ja, ik leek degelijk en werd geacht goed te kunnen rekenen – die flesjes moesten wel worden afgerekend. Maar het allerbelangrijkste was … dat ik niet dronk. Want geloof maar dat het er daar stevig aan toe ging… Om de volgende dag een kater te vermijden, had de sergeant-majoor bedacht dat ik … eitjes voor ze moest bakken, geserveerd op een boterham!
Zo werd het toch nog een vrolijke bende, terwijl ik daar zorgde voor hun glaaske bier. Waarbij ik met hen aan de praat raakte en hoorde over hun wel en wee.
Maar na afloop moest ik natuurlijk wel schoonmaken…
Een van mijn maten heette Gubbels – hij werd ook zo met zijn achternaam aangesproken: ‘Goebels’ klonk het uit hun mond. Voor mij was die naam wel een beetje beladen, zo vlak na de oorlog. Maar zij leken daar geen moeite mee te hebben, zo zouden er daar wel meer heten… Bovendien was deze Gubbels – Harry geheten – een gelijkmatige man, die rust uitstraalde. Al gauw wisten we allemaal dat hij uit Gulpen kwam en bij Brand’s Bier werkte, daar maakte hij absoluut geen geheim van…
Wie schetst mijn verbazing dat deze Harry Gubbels plots met naam en toenaam op een foto in de NRC stond… Het bericht erbij was dat de brouwerij – de oudste van Nederland – uit Limburg vertrekt en naar een andere locatie van moederbedrijf Heineken verhuist… Toen ik de kop zag, moest ik gelijk aan hem denken. En ja hoor, daar stond ie, mĂ©t biertje, als oud-medewerker van Brand’s Bier. Niet te geloven…
Intussen was Klaaske in Amsterdam psychologie gaan studeren. Ze zat op kamers op de Hobbemakade, waar die winter de waterleiding bevroor en haar kamer in een ijskast veranderde – ze moest het daar met een petroleumkacheltje warm houden.
Eens in de zes weken kwam ik er op bezoek – gezien de afstand van Seedorf kregen we telkens een hele week verlof, in plaats van het gebruikelijke weekend. Zo konden wij elkaars leven – dat nu hemelsbreed verschilde – toch nog een beetje bijbenen…
Ons onderdeel vertrok later weer naar Oirschot, waar we nu met z’n dertigen in Ă©Ă©n barak moesten slapen. Ik hing daar naast mijn bed een portret van Klaaske (die toen nog Cobi heette) aan een touw vanaf het plafond.  En als ik daar dan binnenkwam, gaf iemand er een zwaai aan, en zongen ze met z’n allen uit volle borst, in majeur:
Loeënde klokke van Limburg mie landj
Loeënde klokke versjterke de bandj
laot ös éns heure
Waat sjteit te gebeure.
Loeënde klokke van Limburg mie landj
Bim Bam, Bim Bam,
klokke van Limburg mie landj.

De bewuste foto van Klaaske, najaar 1963

Vier maanden duurde mijn Duitse avontuur. Daarna werd onze afdeling Limburgse Jagers dus ‘gerepatrieerd’ en kwamen we in Oirschot te liggen, zoals dat heet.
We waren daar nog nauwelijks aangekomen, of er diende zich een klein, dik mannetje aan, met biezen en koorden aan zijn eerstelijns uniform, die zich als sergeant Van der Biezen voorstelde. Hij kwam muzikanten ronselen voor het klaroenkorps van de kazerne – een klaroen is een trompet zonder pistons. Nu speelden diversen van mijn maten in een fanfare, dus hij had gelijk beet. En omdat ik opgaf klarinet te spelen, werd ik ook toegelaten … als tamboer…

Aldus begon daar in Oirschot mijn tweede militaire carriĂšre – tot ik uiteindelijk vervroegd mocht afzwaaien met studieverlof, zes maanden vóór de anderen…
Nu denk ik: wat moesten ze ook met zo’n weigerachtige soldaat…

Zo droeg ik precies Ă©Ă©n jaar ’s konings rok.

Terug in Amsterdam, probeerde ik er uit alle macht onderuit te komen dat ik weer op herhaling moest: wij weer uit elkaar, dat zag ik absoluut niet zitten…
En zo deed ik waar mijn hart al lange tijd naar uitging: ik deed een beroep op de dienstweigeringswet –ik had nu wel genoeg gekkigheid meegemaakt…

Zo werd ik van militair dienstweigeraar.
Nou, dat heb ik geweten … dat gaat niet zomaar, daar ben ik 1Âœ jaar mee bezig geweest – maar dat is een ander verhaal.