Automania #1 – Ontwaakt in de Krimpenerwaard

Jaarsveld a/d Lek
foto Ingrid Bakker
 
In september 1946 reed een verhuiswagen van Utrecht naar Krimpen a/d IJssel, mijn moeder, Meino en ik zaten voor in de cabine. Het monster op wielen zocht zich een weg tussen de grote rivieren van IJssel en Lek, grotendeels rijdend van dorp tot dorp langs lokale wegen. De N210, die dwars door de polder loopt en op betonnen palen staat, moest toen nog aangelegd worden. Alleen de provinciale weg N228 bestond toen al – een weg met een grillig verloop en een bewogen geschiedenis…
De eerste 3,5 km van de N228, van De Meern tot aan de Hollandse IJssel, gaat over de Meerndijk. Daarna loopt hij aan de zuidzijde van de Hollandse IJssel verder, tot aan de Stolwijkersluis, enkele honderden meters voor Gouda.
Deze N228 werd aangelegd tussen 1928 en 1934 in het kader van het Provinciaal Wegenplan 1927. Dit werd uitgevoerd door de Provinciale Waterstaat in Utrecht, dat destijds onder leiding stond van Anton Mussert. Langs de weg zijn nog steeds grenspaaltjes te vinden die naar hem vernoemd zijn, de zogenaamde ‘Mussertpalen’ [bron: Wikipedia].
De tocht door Krimpenerwaard langs wegen van rond 1946 – de rode lijn kan de route geweest zijn.
[klik om te vergroten]

Ik had mijn eerste 3Âœ jaar aan de Goethelaan in Oog en Al gewoond, met opa en oma, ooms en tantes om de hoek – een vredig bestaan, lijkt het, maar het was toen wel oorlog…
Die tocht daarna, met de verhuiswagen de stad uit, moet ook mijn eerste autorit ooit geweest zijn. Ik was helemaal gebiologeerd. Ik zat daar voorin op mijn hoge troon als een koning van de weg, het grommend monster onder me … maar dat is alles reconstructie.
Maar het moment dat de verhuiswagen aan het eind van de rit, in Krimpen vanaf de IJsseldijk de fabriek op draaide, staat in mijn geheugen gegrift… Alsof ik ontwaakte in een nieuwe wereld – een wereld waarin mijn bewuste aanwezigheid voortaan mijn ‘standaardmodus’ zou worden.
Van het daarvóór kon ik me nauwelijks meer wat herinneren, alleen het afscheid van mijn grootmoeder in Utrecht die me een koekje presenteert uit de trommel bovenin de kast.
Voor de rest is het weg,
alsof wat daarna kwam het in de vergetelheid heeft gebracht.

De wereld waarin ik terecht kwam, was ook van een totaal andere orde als het slaperige bestaan aan de Goethelaan… Hier waren niet de vertrouwde familieleden, maar arbeiders die zwaar werk deden… Staande op de mal van een grote rioolbuis in aanbouw, stampten ze met een pneumatische stamper met lange steel de daarin aangebrachte betonspecie aan, zodat het een hecht geheel werd. En als het beton na een dag of wat gehard was, mocht de mal eraf en werden de buizen opgestapeld. Daarna stond er ’s zomers een sproei-installatie om ze nat te houden – waaronder ik dan ’s avonds weer stond af te koelen in de snikhete zomer van 1947 – zie: Coronadagboek #6 het witte huis.

Vader, Meino, Hein en moeder op het fabrieksterrein, niet lang na aankomst.
Op een werkdag – en dat waren er nog 5Âœ in de week – wemelde het daar van de ronkende machines en reden aller handen voertuigen af en aan: trucks met aanhangwagen om de buizen af te voeren, vorkheftrucks – ik keek met open mond naar hun wendbaarheid, en de trucjes die ze ermee konden uithalen – er waren kiepwagentjes, ga zo maar door.
Het duurde dan ook niet lang of ik begon dat ‘speelgoed’ zelf te sparen, ik bouwde mijn eigen wagenpark op in de vorm van Dinky Toys. Dat werd al gauw mijn grote manie – terwijl ik, kruipend over de vloer van de huiskamer, ze voortbewoog: een vuilniswagen met schuifluikjes, een truck met oplegger, natuurlijk een verhuiswagen, een racewagen, en nog vele anderen. En allemaal in bonte kleuren. Ik was automaniak geworden!
 
Road show van mijn Dinky Toys, rijdend over de balustrada van mijn studio.
 
Vergeleken met de fabriek en het dorp langs de IJsseldijk, had de polder aan de andere kant van de dijk iets heel geheimzinnigs, je kon daar de kracht van de natuur voelen.
Toen ik rond 1953 een jaar in het centrum van Krimpen woonde – mijn vader was bij Waco-beton weg en vooruit gereisd naar zijn nieuwe baan in Nijmegen – stond ik een keer aan de rand van de bebouwing over de polder uit te kijken, over het prikkeldraad heen. Het had een magische uitwerking op me, de ruimte, de leegte – een andere wereld, los van het bekende…
 
 
Luchtfoto Krimpenerwaard
© Foto Siebe Swart

Maarten praat met een leerling (1)Het sterft al op het moment dat je ‘t uitspreekt

Mijn geliefde houding op het balkon van mijn studio,
lui uitgezakt met mijn voeten tegen het plexiglas scherm,
uitkijkend over de ingevakte orde op op het parkeerterrein:
‘kijk, deze is van die, die is weg, moet op vakantie zijn…’
Ziet u ook de symmetrie met ‘Shaking zen’ boven?
[klik om te vergroten]
– Hein: Ik ben in m’n leven weinig geconfronteerd geweest met dood en doodgaan. Bij tijd en wijle loop je tegen iets aan – op m’n twaalfde maakte ik een ernstig treinongeluk mee – en krijg je even die schok. Maar eigenlijk voel ik me op dit punt nog bijna een kind, zo van ‘help, er is een vogel dood’.
Dan vraag ik me af, hoe kun je een volwassen leven leiden als je je niet met de dood uiteen gezet hebt, hoe kun je begrijpen wat leven is als je niet begrijpt wat dood is.
Jij bent in je leven, in het kamp en elders, veelvuldig met de dood geconfronteerd geweest. Hoe zie jij mensen die daar nauwelijks mee in aanraking geweest zijn?
– Maarten: Voor mij komt de vitale ervaring van het leven voor een deel voort uit het blijvende besef dat het zintuiglijke leven beĂ«indigd wordt. Dat maakt juist dat de voeling met wat er steeds gebeurt in het leven groter wordt. Mensen die, om wat voor reden ook, doodgaan en sterven in hun leven nog niet tegengekomen zijn, zullen de hulp van het besef dat alles vergankelijk is missen en gemakkelijker opgaan in het leven zoals het zich aan de oppervlakte voordoet. Daarbij missen ze het haast natuurlijke gevoel dat wat ze waarnemen, en alles wat daaraan vast zit, maar een deel is van een volledige waarneming.

– Hein: Je zegt eigenlijk dat, zonder dat besef van de dood, het niet mogelijk is voor de totaliteit open te staan.
– Maarten: Ja.
– Hein: Het is dus een basisvraag, zeker voor mensen die met zen bezig zijn. Waar ben je dan eigenlijk mee bezig, als je daarnaar op zoek bent?
– Maarten: Het is niet een zoeken. Het is meer een blijvend besef, omdat je heel vaak de dood in z’n onmiddellijke vorm hebt meegemaakt – het voortdurende, levende besef dat, wat je ook doet, het eindig is. Maar dat het tevens iets bevat dat niet eindig is, dat hoort er onlosmakelijk bij. Dat besef van het niet-eindige wordt opgeroepen door het gevoel van eindigheid, het is niet los van elkaar.
Het is niet zo dat je het sterven direct meegemaakt behoeft te hebben, want als heel klein jongetje had ik al het gevoel dat alles wat ik ervoer – en dat waren nog heel kleine dingen – maar Ă©Ă©n kant van de zaak was. Ik had altijd het gevoel: achter alles wat ik zie, wat ik hoor, wat ik voel, is iets anders. En juist dat andere geeft de diepte, geeft de betekenis, geeft ook de vreugde aan dat wat ik heel direct kan waarnemen.
– Hein: Is dat de Indische ambiance?
– Maarten: Ja, omdat de mensen daar in mijn tijd nog een ongearticuleerd gevoel hadden dat hun hele bestaan opgenomen was in iets wat ze niet konden kennen – ze hadden ook geen behoefte om het te kennen, moet ik erbij zeggen –, het durende besef dat ze opgenomen waren in iets wat ze niet direct konden duiden, maar dat veel bepalender was dan alles waar ze iets aan konden doen.
– Hein: Als ik dan aan onze Westerse cultuur denk, krijg ik een beeld van kinderen die speelgoed uitgevonden hebben, daar in de wereld hun weg mee gevonden hebben, en helemaal zijn gaan geloven dat het zielloze, dingmatige waarmee ze bezig zijn, de werkelijkheid is.
– Maarten: Misschien wel ja. Hoewel ik toch geloof dat iedereen, zeker op momenten van crisis – wanneer het speelgoed uit handen genomen wordt – beseft dat er iets anders is.
– Hein: Als jij zo vertelt van IndiĂ«, van dat gevoel van verbondenheid, vraag ik me af waar ik dat zelf ooit aangetroffen heb. Onwillekeurig denk ik dan toch aan de kerk. Maar daar wordt het toch apart gezet en krijgt een sombere kleuring je tegenstaat.
– Maarten: Ja, en vooral, als ik het iets minder emotioneel zeg, van afgescheidenheid, dat je het gevoel hebt: dat is dĂĄĂĄr, en het gewone leven is hier. Voor mij is het gewone leven pas de moeite waard op het moment dat het verbonden is met dat besef er iets anders is, wat ik niet kan vatten, maar wat m’n leven omvat.
– Hein: Wat jij het ‘geheim’, het ‘mysterie’ noemt. Dan heeft het inderdaad een totĂĄĂĄl andere klank, dan is het iets wat het leven de moeite waard en spannend maakt.
– Maarten: Ja, en wat nooit verbonden is met een zondebegrip. Je ervaart het, of je ervaart het niet. Maar heel diep van binnen weet je dat het er altijd is, dat je er binnen mag komen, maar dat je het jezelf gewoon belet. Dus het is een heel ander gevoel, het is niet een gevoel dat er ergens een instantie is die wetten uitvaardigt, die iets van jou verwacht, die oordelend is. Het is zoals een bloem is, en het staat je vrij erop in te gaan. Maar het is nooit bestraffend of beschuldigend.
– Hein: Ja, ik weet dat ik nog steeds de neiging heb er een oordeel, goed of fout en nog veel meer, aan te verbinden.
– Maarten: Ja. Daar volgt ook uit dat, zodra dit besef in je woont, je de behoefte hebt om de ander in z’n zĂł-heid te leren kennen. Dat zit eraan vast, dat je de ander voelt als een uiting van dat onbekende. Je kunt aan die uiting iets te weten komen, iets meer voelen over dat onbekende. Wat absoluter gezegd: het vergankelijke leven is zo adembenemend, omdat het voortdurend uiting geeft aan dat andere, wat een geheim blijft. Je belangstelling wordt gevoed vanuit die andere kant, doordat je kennis wilt nemen op hoe ongelofelijk veel manieren dat zich aan je kan openbaren.
– Hein: Soms breekt dat besef bij me door en dan ben ik ook vanzelf gemotiveerd. Maar ik weet ook hoe ontzettend gemakkelijk je je weer verliest in dingen of mensen. En dan vraag ik me nu weer af: kan ik deze ernst wel waarmaken

– Maarten: Ik denk dat dat een kant ervan is, waar de Westerse mens moeite mee heeft, omdat je dan weer vervalt in de idee dat je op een bepaalde manier moet zijn. Terwijl dat besef – dat is er of het is er niet. Op het moment dat het er is, maakt het jou leven zĂł en niet anders. En je hebt ook al een heleboel keren ervaren dat, als het er niet is, het er niet is. Je kunt het niet oproepen of iets gaan doen waardoor het komt. Je kunt alleen beseffen dat het er niet is. Dat is alles.
– Hein: Vaak als het er een beetje op aan komt – je gaat naar een meditatieweekend of hebt een gesprek met Maarten – lijkt het alsof het uitgevlakt wordt. Je moet een prestatie leveren en wilt iets pakken waar je niet bij kunt en er gebeurt precies het omgekeerde, het wordt je gewoon uit handen geslagen.
– Maarten: Ja, dat begrijp ik heel goed, dat heb ik in het begin van meditatie ook heel goed kunnen constateren. Ook als je ervaren hebt dat dat andere er is, dat je voor jezelf daar toch blijkbaar naam aan geeft, ideeĂ«n aan geeft. En als je je naar een plek begeeft waar je je daarmee bezig wilt houden, dan – en dat gebeurt denk ik niet bewust – houd je jezelf voor: ja, nu moet ik daaraan voldoen. En dat betekent dat je probeert te voldoen aan iets wat er niet is, maar waar je zelf een bepaalde plek aan hebt gegeven, een bepaalde naam, een bepaalde vorm, en dat je dat probeert op te roepen. Je kunt dat wel doen, maar je voelt tevens dat het leeg is, dat het er niet is. Je kunt het nu eenmaal niet pakken, en dat is heel frustrerend.
– Hein: Jij zegt in wezen altijd: het is Ă©Ă©n geheel, het zit in alle dingen. Het vreemde vind ik dat die splitsing er toch altijd weer is. We doen hier de deur naar het balkon dicht omdat we last hebben van de buurvrouw. Net als je zei dat we ons door de manier waarop we oefenen ‘in quarantaine zetten’.
– Maarten: Onze grootste moeilijkheid is om te gaan beseffen dat je tegelijkertijd bepaald bent, geconditioneerd bent, in deze wereld leeft, alle dingen doet die je doet, met meer of minder plezier en verdriet – Ă©n tegelijkertijd ben je dat totaal andere, dat daar eigenlijk geen boodschap aan heeft, hoewel het zich in jou bevindt en deel is van dat hele bedrijf wat je bent.
In de meditatie gaat het erom geen scheiding aan te brengen, niet te zeggen: ja, ik ben zo bepaald en ik moet zorgen dat ik vrijkom en niet meer bepaald ben. Het gaat dan om het kunnen ervaren dat je Ă©n het onbepaalde bent, wat niet geboren wordt en niet sterft, Ă©n dat je die bepaalde mens bent met al z’n mogelijkheden. Daar zit aan vast een gevoel dat de eigenlijke bevrijding zit in de mate waarin die gelijktijdige beleving zich kan verwerkelijken. Omdat je dan niet meer weg hoeft ergens vandaan, maar dat dat waarin je je bevindt en waardoor je bepaald bent, door dat gevoel van oneindigheid getransformeerd wordt.
– Hein: Een gevoel van ruimte dat je beperktheid overstijgt, zodat je je bijvoorbeeld fysiek gesproken niet opgesloten voelt in je lichaam.
– Maarten: Ja. En dat geeft ook een nieuwe betekenis aan je inspanning. Je gaat beseffen dat je niet los hoeft te komen, dat je er niet uit hoeft te lopen, maar dat je in de gevangenis vrij kunt zijn. Je beseft dat je met je lichaam in de cel zit, maar in wezen vrij. Die cel houdt ooit op, je lichaam houdt ooit op, maar datgene wat aanleiding is tot jouw zijn hier, verandert niet, het is er altijd.
– Hein: Dat betekent dat de dood tot het leven behoort.
– Maarten: Ja. Dat wil zeggen, dat de dood een noodzakelijke fase is in de voortgang van het leven. In heel beperkt zin kun je dat zien in de natuur, en zeker in het oerwoud, dat het gewoon noodzakelijk is dat dingen doodgaan opdat er nieuw leven kan ontstaan. En in een verder verband, dat wij ons alleen maar verder kunnen ontwikkelen, als we de ballast van alles wat we al weten, op een bepaald moment ook weer eens kwijt zijn.
– Hein: In definitieve zin, bedoel je.
– Maarten: Ja.
– Hein: Terwijl dat waarschijnlijk voor elk moment geldt.
– Maarten: Ja. Maar die intensiteit van leven brengen we meestal niet op. We nemen een heleboel mee van alle gisteren’s die we al doorlopen hebben. En dat is ballast in de zin dat het maar heel weinig tijdloze kennis bevat – laten we zeggen: 2 x 2 = 4, dat is tijdloos, maar alle gevoelsladingen die aan onze ervaringen vastzitten, zijn in de tijd en vergankelijk.
– Hein: Dat beeld van het bos dat je net schilderde, geeft me rustig gevoel. In een herfstbos bijvoorbeeld is het acceptabel en vanzelfsprekend dat de bladeren de humus vormen en dat daar weer het nieuwe leven uit voortkomt. Soms voel je je als klein wezen daarin opgenomen, maar

– Maarten: 
 je zegt dan: ‘het is heel mooi’, maar je ervaart het eigenlijk niet. Dat is de grote uitdaging, om te gaan beseffen hoe je jezelf ingekapseld hebt. Dat je constaterenderwijs merkt hoe je, door allerlei handelingen en door met een bepaalde visie op anderen in te gaan, hetgeen wat stroomt en in voortdurende overgang is, zĂł fixeert dat het z’n eigenlijke karakter verliest. Het is de momentopname – zoals wanneer je met een snel fototoestel elke seconde een afzonderlijke momentopname maakt van een mens die loopt, en dan al die beeldjes achter elkaar plakt en net doet alsof je een lopende mens hebt. Dat is niet waar.
[stilte]
– Hein: Dat is wat jij wel als ‘contrabande’ aanduidt, dat je niet met z’n tweeĂ«n in de stroom blijft, maar ouwe koek uitwisselt.
– Maarten: Dat wil zeggen, het begint bij jezelf, je ervaart jezelf eigenlijk als reeds aangekomen, als klaar en je probeert die eindige mens te continueren. En je merkt niet dat je toch voortdurend verandert. Doordat je dat niet beseft, blijf je binnen je eigen fixatie en wisselt van daaruit met een ander uit – die er waarschijnlijk ook vanuit zijn of haar fixatie is. Dat is de moeilijkheid.
Dan is er in bijna alle meditaties, van bijna alle mensen, die neiging om te zeggen: ‘ja, dat besef ik nu wel dat ik gefixeerd ben, dus ik wil me de-fixeren.’ En dan wil je eruit loskomen en je gaat je daarvoor inspannen. En merkt dan niet dat je je inspant met de middelen van de fixatie.
– Hein: Dus creĂ«er je een nieuwe fixatie.
– Maarten: Ja. Je zou ook kunnen zeggen: loskomen van die fixatie is een kwestie van vriendelijke, geweldloze aandacht. Een aandacht waarin alles mag – waarin je dus ook gefixeerd mag zijn. Ik denk dat dat het belangrijkste is, dat je jezelf toestaat om gefixeerd te zijn. Want het toestaan van je gefixeerd zijn maakt je al een beetje losser.
– Hein: Toch vraag ik me af, als je in zo’n dwangstructuur zit, is het dan mogelijk om dat te zien, om niet-gedwongen te handelen of te beleven?
– Maarten: Dat is leuk
 dat kan niet. Maar je kunt wel jezelf accepteren in je gefixeerdheid. Dat veroorzaakt een ontspanning. En daaruit kan iets voortkomen.
– Hein: Dat jezelf accepteren, is dat het zien ervan?
– Maarten: Ja, het is het zien hoe gefixeerd je bent, hoe je alles ervaart vanuit die fixatie – die ook een verdediging is. Want, dat zei ik daarnet al, je probeert het beeld wat je denkt te zijn, te continueren. Daarin kan niets gebeuren. Maar op het moment dat je jezelf als een fixatie ervaart, en ĂĄĂĄnvaardt vooral, dat je zegt: ‘nou goed, dat is dus zo’, op dat moment kan er een ontspanning intreden. Je ziet ook heel helder voor je dat je, vanuit die fixatie, er niet uit kunt komen. Want de energie die je aanwendt, de manier waarop je het doet, is vanuit de fixatie, en is dus al bij voorbaat van hetzelfde.
– Hein: Je doet een vluchtpoging, maar bij je fixatie hoort al de grenswacht die je weer terughaalt.
– Maarten: Ja, precies, en dat ben je allemaal zĂ©lf. Daar komt het hele panorama in zicht van ‘dit is goed, dat niet; dit moet ik wel en dat niet doen’. En je laat het niet over aan het moment dat het in jou zou verwerkelijken. Je bent ook niet bereid iets wat je heel duidelijk als fout ziet, als fout te aanvaarden. Dat zit er gewoon bij, van ‘ja goed, dat is fout, maar ik heb het zo gedaan
’ Dus het gevoel van ‘dat is gebeurd’ – en je weet ook wel dat je het niet opzettelijk en boosaardig fout hebt gedaan, dat kun je gewoon constateren. Dus is het niet erg om dat te accepteren.
Het gaat steeds om de ontspanning die optreedt op het moment dat je de situatie in jezelf en daardoor de manier waarop je de wereld ervaart, accepteert, en niks doet. Er niet uit wil komen.
– Hein: Terwijl er anders dag en nacht een correctiecommissie in jezelf aan het werk is. Dat vind ik ook altijd weer wonderbaarlijk dat ik, terwijl we zo aan het praten zijn, ontdek dat alles al in het moment zelf zit, in het moment zelf gebeurt, relevant is. Ik heb ook vaak het gevoel dat als dat tot je doordringt, het ook ruimte, een soort transformatie geeft waarmee je verder kunt gaan.
– Maarten: Ja, dat is heel mooi zoals je het zegt, dat je merkt dat alles wat je je voorgenomen hebt en alles wat er gebeuren kan, eigenlijk in het moment dat je leeft al besloten ligt. Terwijl wij altijd doen alsof we iets meenemen, en het dan hier uitstallen en dan gebeurt er iets mee
 Dan is het dus uitgestald. Maar het sterft eigenlijk al op het moment dat je het uitspreekt. En maakt daardoor plaats voor het nieuwe, wat zich voor wil doen.
Eerder verschenen in nieuwsbrief ‘Zen als leefwijze’ nr. 2, voorjaar 1992
 

<< Intro | Einde

Maarten praat met een leerlingOp het kloosterbankje

Intro
Het kloosterbankje in huize Houtman-Mobach
Foto Hapé Smeele
Toen ik begin jaren tachtig mijn toevlucht zocht bij Maarten Houtman, kwam ik uit een onherbergzame wereld, waarin zich de nodige ongelukken hadden voorgedaan. Wel had ik het geluk een partner te hebben, met wie ik in het meditatie-avontuur samen optrok.
Eerdere pogingen het meditatielandschap te verkennen, hadden bij mij een zeker gevoel van thuiskomen gewekt, al snel gevolgd door de nodige verwachtingen.
Maarten legde  in de persoonlijke gesprekken die ik met hem had, telkens weer de nadruk op het genieten van het leven, in plaats van het aangaan van nieuwe verplichtingen en het najagen van ambities – hij had zijn benadering van meditatie niet ‘de weg van niet-dwang’ genoemd?

Maar de oude structuur bleek taai... Toen ik, ondanks mijn intensieve deelname, maar geen ‘vorderingen’ leek de maken, werd ik steeds ongeduldiger. Ik kreeg behoefte daar eens met hem over te praten, ik vroeg me af: wat zie ik over het hoofd?
Ik had Maarten toen zo'n tien jaar meegemaakt, maar nog steeds leek bij hem alles zo anders, alsof hij ‘van een andere orde’ was. Dat bleef voor mij een raadsel. Maar het maakte me des te nieuwsgieriger om te horen van zijn achtergrond, zijn beleving van de wereld en zijn rol als leraar.
En toen nodigde hij me uit er eens samen over te praten.

Zo kwam het dat ik zomer 1991 daar op dat kloosterbankje zat voor ons eerste vraaggesprek. Het zouden er uiteindelijk zeven worden, verspreid over drie jaar.
Voor ons stond de recorder, om het gesprek later terug te kunnen luisteren, en misschien ooit uit te werken. Drie ervan zijn hier opgenomen.
Met dank aan Klaaske Fokkens, die de bandopnames uitwerkte.
OP HET KLOOSTERBANKJE

Het sterft al op het moment dat je ‘t uitspreekt
Eerste gesprek, zomer 1991

De overige zes gesprekken zijn terug te vinden op www.maartenhoutman.nl

Â